Bij ontmoetingen placht men elkaar te begroeten. Ik weet nog goed dat ik als jongen van een jaar of tien op de Apenheul een oud-klasgenootje tegenkwam die was verhuisd. Dit weet ik omdat hij mij begroette met ‘hallo’. Niets bijzonders zult u zeggen, maar voor mij in die tijd wel. In het dorp waar ik vandaan kom, begroetten we elkaar met hoi of het Groningse moi.
Ik herinner me ook dat ik het woord ‘hallo’ ontelbare malen voor mezelf heb uitgesproken. Uit verwondering over het ongebruikelijke, uit verontwaardiging over het dedain dat ik erin hoorde en uit plezier over het ongrijpbare. Hoe vaker ik het woord namelijk uitsprak, hoe vluchtiger het werd. Op het laatst sprak ik enkel nog klanken, klanken waarvan ik me niet meer kon voorstellen dat ze nog iets betekenden.
Later, tijdens mij studie filosofie, volgde ik colleges over Wittgenstein. Hij had zich ook verwonderd over taal en vroeg zich af wat nu de betekenis van betekenis is. Wat is betekenis? Volgens de latere Wittgenstein ontstaat betekenis wanneer iets is ingebed in een groter geheel. Vergelijk het met een enkele toon: zonder muzikale context is niet te bepalen wat zijn functie is. Doordat ik het woord ‘hallo’ vele malen uitsprak, weekte ik het los van het grotere geheel van de taal. Het werd een zelfstandig object, geprepareerd om door mij bewonderd te worden. Nu wil ik niet zeggen dat de kunst op dezelfde manier te werk moet gaan en alleen nog autonome werken moet voortbrengen, maar kunst die een zelfde verwondering oproept als dat ene woordje van toen kan ik nog altijd zeer waarderen.
Het duurde niet lang voordat de alledaagse werkelijkheid het woord terug zoog in de taal. Het is een hele kunst om een moment van verwondering te laten duren. Hallo betekende gewoon weer hallo. Hallo, ik ben Jasper Vos.