Net als Pascal vindt Bertrand Russell (1872 – 1970) dat de mens zich maar beter zoveel mogelijk kan richten op de dingen buiten hem om een gelukkig leven te leiden. In The Conquest of Happiness schrijft Russell over zichzelf. Als puriteins opgevoede man had hij altijd geleerd zich met zichzelf bezig te houden. Dat wil zeggen, te beseffen hoe een zondaar hij was en wat er allemaal aan hem mankeerde. Dit gaf veel positieve gevoelens een wrange bij- en nasmaak. Gaandeweg leerde hij echter om zich meer te richten op zaken buiten hem. Dat was EEn van de zaken die hem hebben geholpen gelukkiger te worden.
Een ander punt dat zijn geluk in de weg stond was dat hij, net als Descartes, lang op zoek is geweest naar absoluut zekere kennis en als jongeling een echte levenshater was. Dat laatste was omdat hij er tegenop zag om zich nog jaren te moeten vervelen. Hij vond echter een passie: de wiskunde en wilde zich daar in verdiepen.
Russell doet een poging om de lezer de weg naar het geluk te wijzen. De achterliggende gedachte, de aanname, die hij hierbij maakt is dat mens liever gelukkig is dan ongelukkig. Dus als hij of zij kon kiezen tussen geluk en ongeluk, dan zou hij of zij kiezen voor geluk.